Kuitbier is rond het jaar 1400 ontstaan in Nederland. In die tijd werden er in Nederland hoofdzakelijk twee biersoorten gebrouwen, namelijk hoppenbier en kuitbier.
In 1374 werd er in Hamburg een vernieuwend bier op de markt gebracht, het Hamburgs witbier. Dat bier was een dusdanig succes dat er in Nederland een goedkopere imitatie van werd gebrouwen. Naast gemoute haver en enige tarwe werd hiervoor ook een deel gerstemout gebruikt. Het kuitbier had tussen de 4 en 6% alcohol en was daarmee een stuk lichter dan het hoppenbier dat in die tijd populair was. Kuitbier of Koytbier bevatte hop en geen gruit, zoals bij de gruitbieren. Om het wat verwarrend te maken bestaat in Nederland bijvoorbeeld Jopen Koyt, dat een gruitbier is en geen kuitbier (omdat er gruit is toegevoegd).
Het brouwen van kuitbier in Nederland betekende de gestage opmars van de populariteit van gerst als brouwgraan. Pas in de loop van de zeventiende eeuw zou gerst voor Nederlandse brouwers het hoofdgraan worden, terwijl dit in Duitsland en Engeland al in de veertiende eeuw het geval was.